Tekst uit het boek: “De Wetterhoun een eigenzinnig fenomeen”.©
De wetterhoun maakt deel uit van de groep waterhonden. Ongeveer 600 jaar v. Chr. komen we honden van het waterhondtype tegen in het gebied rond de Perzische Golf. Via de Romeinen kwam de waterhond in Europa terecht.
Er zijn teksten bekend dat de Romeinen honden gebruikten voor het binnenhalen van de visnetten. Deze hond werd de ‘canis piscator’, ofwel de ‘vissende hond’ genoemd.
In een tekst uit 1297 beschrijft een monnik over de redding van een visser door een hond aan de zuidkust van Portugal. In dit land ontstond de Portugese waterhond. Nog geen halve eeuw later komt de waterhond in Engeland voor, omdat Portugese vissers toestemming hadden om in Engelse wateren te vissen. Dr. Joannes Caius schreef in 1560 een verhandeling over de waterhond. Hij noemt de hond aquaticus, een waterspaniël.
De Zweedse graaf Stenbock diende rond 1700 in het Engelse leger. Toen hij terug ging naar zijn vaderland, nam hij twee waterhonden mee. Deze honden hebben duidelijke overeenkomsten met de Friese wetterhoun.
De eerste feitelijke aanwijzing dat de wetterhoun in de Lage Landen voorkomt vormt een schilderij van de Vlaming David Teniers de Jonge (1610-1690). Op het doek Boerenjongen met hond staat een wetterhûn afgebeeld.
Volgens de Friese wetterhounkenner Simon van der Meulen uit Warten kwam de wetterhoun via palinghandelaren in ons land terecht. Sinds de veertiende eeuw was er vanuit Amsterdam en omstreken palinghandel op Engeland. Hoewel de visie van Van der Meulen niet op feiten gebaseerd is, is zijn opinie interessant.
Door de bevolkingstoename in de zeventiende eeuw werden poelen, moerassen en meren in Holland drooggelegd en gecultiveerd tot landbouwgrond. Daardoor was er minder leefgebied voor de otter en werd de wetterhoun of otterhoun minder ingezet. Na verloop van tijd heeft de wetterhoun zich alleen in het geïsoleerde Friesland kunnen handhaven, waar tot aan de Tweede Wereldoorlog op de otter werd gejaagd.