De volgende tekst is geschreven door Wiebe Dooper en is een samenvatting van het gelijknamige hoofdstuk uit zijn boek: “De Wetterhoun een eigenzinnig fenomeen”.©
Zeker honderden en misschien wel duizenden Friezen oefenden in de twintigste eeuw de bunzingjacht of ‘it murdzjen’ uit. Ook in andere delen van het land zoals in de Biesbosch en Brabant werd op de bunzing gejaagd. Ook waren er bunzingvangers. Zij zetten vallen uit voor deze marterachtige. De bunzingjager of ‘murdejeier’ verkocht de pels -Friezen gebruiken ook wel het woord vel- aan een handelaar die het vervolgens op de veemarkt verkocht.
Met name tijdens de crisis in de jaren dertig kwam de bunzingjacht veel voor. Het ‘murdzjen’ was, anders dan het mollenvangen, toegestaan omdat de jachtwet van 1923 bepaalde dat de bunzingin een schadelijk dier vormde.
Anne Bergsma ging in de jaren vijftig en zestig met zijn wetterhoun Bello op bunzingjacht. Bello was een enorme goede bunzinghond. Zoon Chris vertelt dat zijn heit Bello eens voor het enorme bedrag van 500 gulden verkocht. Al snel kreeg hij spijt en kocht Bello terug. ‘Ik weet niet meer welk bedrag ús heit toen betaalde’, aldus Chris.
Piet Bijker uit Ureterp was een verwoed bunzingjager. ‘Toen ik zes jaar was, ving ik al mijn eerste bunzing’, zegt hij. Bijker jaagde het liefst met een kruising wetterhoun-stabij zonder spiraalstaart op de bunzing. De Ureterper wist uit ervaring dat de spiraalstaart van de wetterhoun in het prikkeldraad kon blijven steken.
Na 1970 kwamen er steeds meer klachten over bunzingjagers van onder meer recreanten. De jagers zorgden midden in de nacht voor overlast. De oudere agenten wisten dat de bunzingjagers geen kwaad in de zin hadden. Maar de nieuwe generatie bij de Heilige Hermandad beoordeelde dat anders. De oudere bunzingjagers kregen nauwelijks opvolgers, waardoor het jagen op de bunzing nu nauwelijks meer voorkomt.