De volgende tekst is geschreven door Wiebe Dooper en is een samenvatting van het gelijknamige hoofdstuk uit zijn boek: “De Wetterhoun een eigenzinnig fenomeen”.©
De wetterhoun of otterhoun werd eeuwenlang ingezet voor de otterjacht. De hond diende de otter op te sporen met zijn neus. Als de otter werd getraceerd, doodde de jager het dier meestal met een speer.
De pels van een otter bracht voor de Tweede Wereldoorlog ongeveer 25 gulden op.
Het kwam geregeld voor dat er een hoger bedrag werd betaald. Voor deze bedragen moest een arbeider wekenlang werken.
De otter (Lutra lutra) behoort tot de marterachtigen. Hij heeft een dichte pels en een opvallende platte schedel. De otter is ruim een meter lang van de kop tot en met de staart.
In de loop der eeuwen ondervonden vissers nadeel van otters. Niet alleen omdat hij in hun ogen de vis opvrat, maar ook omdat hij de fuiken van de visserman vernielde. Oudere Friezen Folkert van der Meer en Fetze Teppema jaagden met de wetterhoun op de otter. Als de otterjagers de sporen van een otter in de sneeuw waarnamen, spraken ze daar niet over, want er was concurrentie.
Als er onbetrouwbaar ijs moest worden over gestoken staken de jagers kruipend -om het gewicht beter te verdelen- brede wateren over. Ook gebruikten ze lange dunne lijnen. De eerste man had de lijn om het middel en stak over. De wachtende man aan de kant hield het uiteinde vast.
Rond de Tweede Wereldoorlog kwam de otterjacht te einde. Mede door de inzet van de natuurbeschermer Brouwer kwam er in 1953 een landelijk verbod op de otterjacht. Even ging het weer goed met de stand van de otter. Maar uiteindelijk werd het milieu (water) dermate verontreinigd dat de otter uitstierf. Ook het toenemende autoverkeer en nylonnetten waren debet aan de sterfte van de otter. Al een reeks van jaren is men bezig de otter terug te zetten in de Weerribben en de Wieden in Noordwest-Overijssel. De otterkenners Addy de Jongh en Tjibbe de Jong houden zich hier namens de Stichting Otterstation Nederland mee bezig.